zaterdag 23 februari 2008

Tweede Deel

Groffe bek. Potten bier binnen handbereik. Een lach als een kettingzaag die aanslaat in een bevroren bos. Sloeries eromheen. Ze lieten hem gewoon staan aan zijn kant van de ligusterheg als hij vroeg of het wat minder hard kon en wat minder walm, alsjeblief. Want in de zomer had het niet eens zin dat Jo de stoelen uit de schuur haalde en het spinrag van de kussens klopte. De doodvlees-rook van de barbecue van Mertens bedierf alles wat er aan jasmijn, vlinderstruik en zoete sering op de tuin stond te bloeien.
De jongens van Mertens namen niet de moeite om antwoord te geven. Dus daar stond hij, in zijn korte broek en zijn overhemd met korte mouwen achter de haag. Zijn wangen kleurden rood, zijn slapen klopten, maar zijn mond leek met krammen dicht getrokken. Hij deed tien stijve stapjes naar rechts, tien naar links. Hij dacht: als ik hier blijf, zien ze me wel, dan begrijpen ze vanzelf wat ik bedoel. Maar de jongens van Mertens begrepen niets van wat hem bezielde of last bezorgde.
‘Waar is mijn geweer!?’ In de keuken bulderde zijn stem als een bolbliksem tegen de muren. ‘Goddomme, ik schiet die klootzakken allemaal overhoop!’ Jo’s hoofd dook op uit de kelder. ‘Wil je sperziebonen vanavond of peultjes?’ Mo stampte door de woonkamer, de gang door, omhoog de slaapkamers in en weer naar beneden. ‘Tegen de muur!’ ‘Doodschoppen!’ Hij sloeg alle ramen en deuren dicht. Hij schreeuwde zo hard dat de planten op hun schoteltjes trilden. ‘Sperziebonen dan maar?’ vroeg Jo en zette de televisie aan. ‘Kom.’ Ze klopte op de bank naast zich. ‘Het is tennis op tv.’
Nog opgezwollen van woede zakte hij neer, griste de koptelefoon die in de televisie was geplugd uit Jo’s handen en klemde die om zijn hoofd. Het ritmische geplok-plok van de bal op het gravel, het monotone stemgeluid van de scheidsrechter die deuce zei en game over, de hevige, uitputtende emoties die hij volgens zijn huisarts moest zien te vermijden - alles bij elkaar zorgde ervoor dat zijn hartslag langzaam zakte tot normaal, dat het zweet op zijn voorhoofd en rug opdroogde, en de jongens van Mertens oplosten in het veilige schemerdonker van de woonkamer. Hij sukkelde in slaap en werd pas wakker toen Jo hem een kop dampende soep onder de neus duwde. ‘Half vijf, ik dacht: je hebt vast trek.’

Mo propte ook de andere helft van de reep in zijn mond. ‘Nog één keer pissen,’ hoorde hij Wil tegen zijn broer zeggen. Hij hoorde gerasp van een fietsstuur dat tegen een bakstenen muur schuurde, hij hoorde de klak van de metalen beugel waartussen de bidons werden geklemd, en daarna hoorde hij het droge getik van de noppen van de wielrenschoenen op de terrastegels.
Maanwitte eieren met lichtgele vlekken, vliegende schotels met spikkels, kiezelstenen in vorm geslepen door het water dat langs de oevers van de Chaamse beek stroomde. Als kind trok hij het bos in, sprong over sloten, klom over het prikkeldraad, ploegde door zompige weilanden vol boterbloemen en wilde margrieten, en volgde de toen nog niet strak getrokken loop van de beek totdat hij een broekzak vol kiezelstenen had, glanzend van het vocht en koud als het binnenste van een hol diep onder de aarde. Hij ketste de keien tegen elkaar, met zijn oor er vlak tegenaan. Het klonk als het klak-klak van de noppen van de wielrenschoenen op de tegels bij Mertens.
Elvenvoeten. Zonlicht dat in vlekken en kleuren door het donkere gebladerte viel. Plotseling werd alles mogelijk. Ver, snel en eigen baas. Nu. Niet omkijken. Gewoon je neus in de wind en de haren achter je oren. Bril op. Spierkracht. IJzeren kuiten met spieren erin die hun werk deden als ze maar genoeg zuurstof kregen. Diep inademen. Ballonkuiten. Laat ze maar lachen. Kabels in de armen: van hem. Kabels over zijn borst: van hem. Hij was de snelste. Zoals hij altijd was.
Er lag een nieuwe leverworst in de koelkast, een pak appelsap en een pot augurken. Met zijn handen vol, liep hij de woonkamer in, elleboogde het licht aan en zette het eten neer op het tafeltje bij zijn leesstoel. Toen pakte hij de stapel folders, die hij van Boogaars had meegenomen. ‘Nee hè, niet wéér een fiets?’ had Jo gezegd toen ze hem binnen zag komen, en hij had de folders haastig weggelegd.
Hij plofte neer, trok de leren poef bij om zijn voeten op te steunen, schonk een glas appelsap in, en pelde het vel van de worst. Hij hapte en bladerde.
Vijfhonderdvijfenvijftig euro: truvativ crankstel, aёrodynamische voorvork, mini V-brakes. Zeshonderdvijfendertig euro: flat-handlebar, Shimano afmontage, yesblauw mat, 28 mm banden voor nét iets meer comfort. En dan de echte. Mo floot tussen zijn tanden. Twaalfhonderdvijftig euro. Schwalbe Kojak. Voorderailleur Shimano R773 Schelle. Shifters Shimano. Frame tripple butted allroad. Velgen Easton Vista SL Laufradsatz. Black anodized. Gewicht nog geen negen kilo.
Mo fluisterde. Negen kilo! Een kleine hond. Twee zakken aardappels. Een karton met negen pakken appelsap. En hij daarop met zijn drieënnegentig kilo vol. Zittend. Bonkend. Vliegend.

Geen opmerkingen: